Stipt om acht uur tikte de fornuizenmonteur op de achterdeur. Hij was hier enkele jaren geleden ook al geweest. Bij de vorige bewoners, zelfde fornuis. ‘Goh, ik reed nog zo hiernaartoe.’ Toen ging het om een weerbarstig ovenlampje, nu om een pit die niet wilde blijven branden. Vijftien minuten later was de reparatie gepiept. Kassa. Ik moet me toch eens in fornuizen gaan verdiepen.
Nadat halverwege de ochtend de hemelkraan was dichtgedraaid trok ik de wandelschoenen aan. Ik hou van fris weer en op hol geslagen wolken. Bij Waaxens rechtsaf geslagen om via de Elbasterwei Holwerd te naderen. Onderweg kom je dan een enorme schietwilg tegen, die zich uit een slootkant grillig heeft opgericht.
‘Sommige staan gekromd,’ schreef Koos van Zomeren over wilgen in zijn bomenboek¹, ‘als een kogelstoter voor zijn worp. Sommige hellen juist áchterover en roepen het beeld op van de verwoeste stad van Zadkine.’
Ik blijf bij déze ‘kogelstoter’ altijd even stilstaan. Gezien zijn stamomvang loopt hij tegen de honderd, wat voor schietwilgen een respectabele leeftijd is. Een en al wilskracht, dacht ik vanochtend.
Op het moment dat ik Holwerd verliet, bij molen De Hoop, begon het opnieuw te regenen, zachtjes gelukkig. Ganzen en aalscholvers kruisten het grijze zwerk, geen mens te bekennen. Ik voelde me zo bijzonder goed dat het me opviel.
- Van Zomeren, K. (2008). Het bomenboek. De Arbeiderspers.
