John Ashbery in Can You Hear, Bird (1995):
EEN DAG AAN DE POORT Een slobberige en demotiverende wind nam het over van het knarsende verkeer. Wolken van de stokerij bedekten de hemel. De verkoop van ocarina’s kelderde. Geloof me, het was een situatie waarin Aladins lamp misschien een ommekeer teweeg had kunnen brengen. En waar was ik? Tussen architectuur, tijdschriften, gerecyclede vis, wachtend totdat slijtage in mijn grafiek zou verschijnen. Succes, bonne chance. Wijs de citers en hun vrienden op me, de ondes-Martenot. Alleen zeg ik: Wat hierheen komt verkwijnt automatisch. En de mist, ingrijpend. Zoals een gevleugelde traan geheime rijksdocumenten becommentarieert, verminderen andere tederheden de scherpe kantjes van het wachten. Groot, pislink, gekleed in de kleren van de dag, zijn paraplu vasthoudend, draaide hij zich half om en riep kst. Zei dat hij ons nodig had. Zei dat de lucht vanavond Iers groen zou zijn.
Wie ooit vol spanning op de uitslag van een medisch onderzoek heeft gewacht, zoals ik, herkent zichzelf wellicht in dit gedicht. De vreselijkste gedachten spookten door mijn hoofd. Ik klopte bijkans aan de hemelpoort. Want je weet: op een dag is het voorbij: ‘Wat hierheen komt verkwijnt / automatisch.’
Ashbery was bijna zeventig toen Can You Hear, Bird werd uitgebracht. Een leeftijd waarop je je nadrukkelijk realiseert dat alles verandert, vergankelijk is. Het is niet onaannemelijk dat hij dit gedicht schreef met een nare wachtkamerervaring in zijn achterhoofd.
Maar wie is die ‘hij’ in de laatste strofe? De arts die de uitslag van het onderzoek meedeelt? Een gepikeerde man met de zeis? Petrus, eerste der apostelen? God zelve? Niets is zeker bij Ashbery.
