Had gisteravond plotseling een heftige aanval van eetlust.
Luisterde al kauwende naar een definitie van genialiteit.
Zette ‘Zomer, deel 3’ op mijn begrafenislijstje.
Trok ooit in Hamelen, Max Richters geboorteplaats, een stortbak van de muur.
Met m’n zatte kop.
Nee, nee, in Trapani, op Sicilië, was het een wastafel, op drie of vier hoog; ’t water gutste er langs muren naar beneden.
Lang, lang geleden.
Ik heb mijn lol wel gehad.
Al vroeg op de fiets geklommen vanochtend, ijs nog op de sloten, zonnig, zuidoost 4. Door het einde van de wereld gestoempt.
Waar stoppelige velden in wind gewikkeld zijn en helder zoet water uit terpen vloeit.
Twee pimpelmezen bezichtigden het vogelhuisje dat ik gisteren ophing in een van onze eiken!
Las Tomaž Šalamuns Ik weet. Gedichten 1964-2014 uit. Absurdistische gedichten die niet absurd zijn: je gelooft ze! vertrouwt ze! en geeft na verloop van tijd het zoeken naar strekking op; zo vernuftig ongerijmd zijn ze. Heel goed werk. Vijf sterren.
