Werd om half zeven gewekt door een opgewonden kievit in het weilandje voor huis en prees me gelukkig.
Onze in lichte mist gehulde achtertuin lag er volmaakt stil bij.
Dronk koffie en dacht terug aan de genoeglijke avond gisteren met enkele oude dienstmakkers en hun echtgenotes. De banden die we ruim veertig jaar geleden opbouwden zijn nog altijd sterk; je hebt samen dingen meegemaakt.
Al dagenlang overwegen twee houtduiven om in een van onze bomen te gaan nestelen. Van mij mogen ze.
Laatste stuk buitenvolière afgebroken, nu het binnenverblijf nog, waarvan het dak behoorlijk lekt en waarin ik warempel nog een groepenkast ontdekte waar stroom op stond. Die heb ik er maar afgehaald.
Iemand vond het leven dat ik leid ‘misschien fatsoenlijk maar ook volkomen zinloos’. Daar zit wat in, dacht ik.
